Pelobates fuscus

Knoflookpad

Uiterlijke kenmerken
Middelgrote, gedrongen pad. Huid is dun, vochtig en relatief glad. Lichaamslengte vrouwtjes tot 8 cm, mannetjes tot 6,5 cm. Meestal kleiner. Grote, hooggewelfde kop, stompe snuit, grote ogen met verticale pupil. Iris goud- of koperkleurig, soms oranjeachtig. Geen trommelvlies zichtbaar, geen parotoïden. Grote lichtbruine, harde, scherpgerande metatarsusknobbel aan de basis van de binnenste tenen, hun "schepjes". Wratten op de rug zijn glad en afgeplat. Grondkleur rug: grijs, licht gelig tot roodbruin met een patroon van olijf- tot donkerbruine vlekken, regelmatig versmolten tot symmetrische lengtebanden. Vaak rode of oranje stippen op de flanken, soms doorlopend tot op de rug. De buik is wittig, meestal met grijze vlekken. Goed ontwikkelde zwemvliezen aan achterpoten. Mannetjes kleiner dan vrouwtjes met een grote, glanzende, harde, ovale, schijfvormige klier op de bovenarm die vaak lichter van kleur is dan de omringende huid (met name in de paartijd goed te zien). Mannetjes hebben geen paringskussens en kwaakblaas.

Verspreiding
Grote delen van Midden- en Oost Europa, oostwaarts tot aan de Oeral. In Nederland lokaal in Overijssel en Gelderland en enkele plaatsen in Noord-Brabant, Limburg en Drenthe. Gaat achteruit wat betreft aantal vindplaatsen.

Biotoop
Voorkeur voor open, zandige terreinen zoals kust- en rivierduinen, beek- en rivierdalen en heidevelden. Soms ook in cultuurland zoals parken of omgeploegde aardappel- en aspergevelden. Ze houden van een losse, zandige, vegetatiearme bodem, waarin ze zich makkelijk kunnen ingraven. Plant zich voort in diepe, voedsel- en vegetatierijke wateren. Zouttolerant, kan tegen brak water.

Levenswijze
In voortplantingstijd, van maart tot juni, in het water ook overdag actief. Buiten deze periode alleen 's nachts, zit overdag diep ingegraven. Meest actief eerste uren na zonsondergang. Leggen in april en mei dikke eisnoeren van 20-80 cm lang met daarin 1000-3000 eieren. Deze worden vaak spiraalsgewijs om een plantenstengel gewikkeld. Ze komen, afhankelijk van de watertemperatuur, na 4-10 dagen uit en zijn dan circa 5 mm lang. De larven bereiken een lengte van 10 cm. De larven voeden zich aanvankelijk vooral met plantaardig materiaal zoals algen en gaan geleidelijk over op dierlijk voedsel zoals insecten en wormen. Ze metamorfoseren na 2,5-5 maanden. De pas gemetamorfoseerde padjes komen vanaf augustus aan land en zijn dan 2-3 cm lang en zijn meestal na 2 jaar volwassen. Er worden ook wel eens zeer grote larven tot wel 18 cm lang gevonden. Zulke reuzen overwinteren in het voortplantingswater. Knoflookpadden danken hun naam aan een zwak naar knoflook ruikende substantie die bij aanraking door de talloze klieren op de huid wordt uitgescheiden. Overwintert van oktober tot in maart diep onder de grond.

Trefkans
Meeste kans in april en mei, de voortplantingstijd, vooral bij vochtig weer. In deze periode trekken ze naar open water en maken geluid, ook overdag. Hun larven zijn naar verhouding erg groot en hangen vaak aan het wateroppervlak.

Roep
Roept meestal onder water, zowel overdag als 's nachts. Een herhaaldelijk vrij zacht "klok-klok-klok". Klinkt als een monotoon kloppen in de verte. De vrouwtjes meer een raspend "tok…tok…tok…". Kan bij bedreiging een gillend geluid maken.

%LABEL% (%SOURCE%)