Anguis fragilis

Hazelworm

Uiterlijke kenmerken
Langgerekte hagedis zonder poten, waardoor hij meer op een slang lijkt. Hij heeft echter veel kleinere schubben dan de meeste slangen en beweegbare oogleden. Door zijn stijvere beschubbing beweegt hij zich veel minder soepel dan een slang. In Nederland meestal niet langer dan 40 cm, waarvan ongeveer de helft bestaat uit de staart. Afgebroken staarten groeien maar beperkt weer aan. (Hagedissen kunnen hun staart loslaten wanneer deze wordt vastgepakt. Deze groeit weer aan, maar minder lang en mooi dan de originele staart). Het lichaam is rond en glanzend met een kleine kop die geleidelijk in het lichaam overgaat. De rug is bruin, brons- of goudkleurig of grijsachtig. Vrouwtjes hebben meestal een donkere lengtestreep midden over de rug en zeer donkere flanken en buik. Mannetjes zijn minder contrastrijk en hebben soms kleine blauwe vlekjes op het voorste deel van de rug en flanken. De buik is meestal grijs. Pasgeboren dieren zijn goud- of zilverkleurig met een zwarte middenstreep over de rug en zijn sterk glanzend. Hun flanken zijn heel donker, de buik is zwart. Ze zijn 7-10 cm lang.

Verspreiding
Komt in een groot deel van Europa voor. In Nederland met name in het oosten en zuiden. Niet in Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en Flevoland, verder in alle provincies. Belangrijkste leefgebieden van deze soort in Nederland zijn: Veluwe, Utrechtse Heuvelrug, Zuid- en Midden-Limburg en Drents-Friese plateau. Wordt ook wel in de duinen aangetroffen, maar herkomst van deze dieren is nog onduidelijk. Mogelijk zijn deze dieren uitgezet.

Biotoop
In Nederland vooral op pleistocene zandgronden en op löss en leem. Op warme, beschutte, halfopen terreinen met vochthoudende bodem zoals bosranden, open plekken in bossen, ruige heidevelden, kalkgraslanden, vestingwerken, bermen van wegen en spoorwegen. In Zuid Europa ook in de bergen tot op 2400 meter hoogte.

Levenswijze
Actief van eind maart tot in oktober, afhankelijk van het weer. Leeft grootste deel van de dag verborgen tussen de vegetatie, onder stenen of in holen onder de grond. Is ook in de schemer actief. Beweegt zich stijf, maar kan als hij goed is opgewarmd behoorlijk snel zijn, met name in de dichte bodemvegetatie. Mannetjes komen meestal in maart uit de winterslaap, vrouwtjes en jonge dieren in april. De meeste paringsactiviteit vind plaats in mei. De hazelworm is eierlevendbarend, het vrouwtje werpt tot wel 20 jongen. In Nederland meestal in augustus of september. In de meer zuidelijke landen van zijn verspreidingsgebied elk jaar, hier in Nederland slechts eens in de twee jaar. Eet kleine ongewervelde dieren. Voorkeur voor zachte prooien zoals naaktslakken en regenwormen. Overwintert in de grond, in eigen gegraven gangen of in holen van andere dieren. (Overwintert van oktober tot in maart, afhankelijk van de temperatuur.)

Trefkans
Afhankelijk van het weer zijn deze dieren te zien van eind maart tot in oktober. Is het meest zichtbaar actief 's ochtends vroeg of laat in de middag. Is dan vaak zonnend te zien, meestal op zonbeschenen plekjes tussen planten, soms ook op een platte steen of op (fiets)paden. Een goed moment is een regenbui na een droge , warme periode. Vlak na de bui gaan de dieren dan op zoek naar voedsel. In augustus zonnen de drachtige vrouwtjes vaak ook 's middags.

%LABEL% (%SOURCE%)