Zootoca vivipara

Levendbarende hagedis

Uiterlijke kenmerken
Weinig afgeplat. Kleine ronde kop, korte poten. Lichaamslengte 4-7 cm. Kopromplengte bij vrouwtjes groter dan bij mannetjes. Originele, niet geregenereerde staart 1,4-2 keer de lichaamslengte. (Hagedissen kunnen hun staart loslaten wanneer deze wordt vastgepakt. Deze groeit weer aan, maar minder lang en mooi dan de originele staart). Halskraag gekarteld, rugschubben gekield. Rug en flanken bruin tot grijsbruin, soms met een groene of bronskleurige glans. Flanken donkerder dan de rug. Op de grens van rug en flank een wittige of gelige lijn of reeks vlekjes. Bij vrouwtjes zijn deze lijnen meer uitgesproken, bij mannetjes vaker uiteengevallen tot een reeks vlekjes of streepjes. Vaak donkere en/of lichte vlekjes op rug en flanken. Vrijwel altijd een donkere streep of reeks vlekjes midden op de rug, bij mannetjes kan deze ontbreken. De buik is bij mannetjes donkergeel tot oranjerood met veel zwarte vlekjes, bij vrouwtjes geelwit of bleek oranje met enkele kleine donkere vlekjes. Mannetjes hebben relatief een veel grotere kop dan de vrouwtjes en langere achterpoten en een langere staart. Jonge dieren zijn meestal zeer donker bronskleurig bruin. Hun buik is grijszwart en de staart heel donker. Subadulte dieren lijken op vrouwtjes.

Verspreiding
Komt in een groot deel van Europa voor. In Nederland vooral op zandgronden zoals de heidegebieden in het oosten, midden en zuiden. Maar ook op de hoogvenen in die gebieden. Komt ook voor in de duinen van Terschelling en plaatselijk in Zeeland.

Biotoop
Met name zandige gebieden zoals heidevelden. Maar ook hoogvenen en open bossen. Houdt van vrij dicht begroeide en vochtige plaatsen. In het zuiden van zijn verspreidingsgebied komt hij ook in de bergen voor. In de Alpen tot op 3000 meter hoogte, in de Pyreneeën tot 2400 meter.

Levenswijze
Actief van eind maart tot in oktober, afhankelijk van het weer. Jonge dieren gaan meestal wat later in winterslaap. Mannetjes verschijnen in het voorjaar eerder dan vrouwtjes. De voortplantingsactiviteit vind plaats in april en mei. Deze soort is eierlevendbarend. (Alleen op enkele plekken in het zuiden van zijn verspreidingsgebied leggen zij eieren.) In Nederland is de draagtijd ongeveer 10 weken, de meeste jongen worden eind juli/ begin augustus geboren. De dieren voeden zich met allerlei ongewervelden, zoals spinnen en insecten. Vlucht soms het water in, kan goed zwemmen. Overwintert tussen plantenwortels, in verlaten holen van andere dieren of onder boomstronken en dergelijke. (Overwintert van oktober tot in maart, afhankelijk van de temperatuur.)

Trefkans
Afhankelijk van het weer zijn deze dieren te zien van maart tot begin oktober. Beste tijd is van half april tot eind mei, omdat de meeste voortplantingsactiviteit in deze periode plaatsvindt en de dieren dus heel actief zijn. Jonge dieren zijn vanaf eind juli aan te treffen en deze blijven soms actief tot in oktober.

%LABEL% (%SOURCE%)