Lacerta agilis

Zandhagedis

Uiterlijke kenmerken
Stevige, compact gebouwde hagedis met relatief korte staart en poten. Niet afgeplat. Lichaamslengte tot 9,5 cm, zelden groter. Originele, niet geregenereerde staart 1,3-1,7 keer de lichaamslengte. Bij mannetjes relatief langer dan bij vrouwtjes. (Hagedissen kunnen hun staart loslaten wanneer deze wordt vastgepakt. Deze groeit weer aan, maar minder lang en mooi dan de originele staart). Kop breed en hoog. Sterk getande halskraag. Op het midden van de rug loopt een band van 8-16 schubben breed, de schubben hierin zijn duidelijk smaller en meer gekield dan die aan weerszijden van deze strook. Flankschubben ongekield. Mannetjes iets korter dan de vrouwtjes maar met een relatief veel grotere (bredere) kop. Bij mannetjes zijn de flanken en voorpoten in het voorjaar fel groen gekleurd. Kop, rug, achterpoten en staart zijn bruin. Vrouwtjes en jonge dieren zijn bruin tot grijsbruin. Bij de meeste dieren loopt er over de rug een witte lijn, vaak bestaand uit een rij losse blokjes. Aan weerszijden van de rug ook een lichte lengtestreep of reeks vlekjes, die doorlopen tot ver op de staart. Tussen deze lichte lijnen meerdere rijen donkere vlekken. Op de flank een rij lichte vlekken omringd door donkere vlekken, soms tot strepen samengesmolten. Bij mannetjes is de buik lichtgroen, bij vrouwtjes en jonge dieren crèmekleurig tot gelig. Op de buik zijn bij mannetjes donkere vlekjes aanwezig. Bij vrouwtjes veel minder of ontbreken de vlekjes geheel. Er zijn regelmatig exemplaren die afwijken van dit patroon, zoals mannetjes met een nagenoeg geheel groen gekleurde rug of dieren met een roodachtige of uniform bruine rug, zonder vlekken. Jonge dieren hebben vaak geelwitte, donkerbruin omrande oogvlekken op de flanken, soms ook op de rug. Aan weerszijden van de rug hebben zij vaak een lichte streep, de staart is licht van kleur. Subadulte dieren lijken op vrouwtjes.

Verspreiding
Komt in een groot deel van Europa voor. In Nederland in de kustduinen, de Waddeneilanden Vlieland en Terschelling en op zandgronden zoals heidegebieden (Veluwe, Overijssel, Drenthe, Utrechtse Heuvelrug en het Gooi, in Limburg ten oosten van de Maas). Ook op enkele geïsoleerde plekken in Noord-Brabant, mogelijk zijn ze daar uitgezet.

Biotoop
In Nederland op open, droge, zandige, beschutte plekken op heidevelden en in de duinen. Verder bosranden, open plekken in het bos, halfopen spoorwegbermen. Niet op het strand of op zandverstuivingen. In het zuiden van zijn verspreidingsgebied komt hij in meer verschillende habitats voor. Ook in de bergen, in Pyreneeën tot op 2200 meter hoogte.

Levenswijze
Actief van eind maart tot in oktober, afhankelijk van het weer. De meeste dieren komen in april uit winterslaap, de mannetjes als eerste. Eind april begint de voortplantingstijd, deze gaat door tot in juni. Eitjes worden gelegd vanaf juni op open zandplekken die gunstig gesitueerd zijn ten opzichte van de zon. Ze worden uitgebroed door de zonnewarmte. Afhankelijk van de gemiddelde temperatuur komen de jongen tussen juli en begin oktober uit het ei. De meeste rond eind augustus, begin september. De volwassen dieren zijn plaatstrouw, de jongen migreren vaak naar andere geschikte leefgebieden in de buurt. De dieren voeden zich met allerhande ongewervelden, zoals spinnen en insecten. Overwintert in zelf gegraven holen, of verlaten holen van andere dieren zoals muizen. (Overwintert van half september tot in maart, afhankelijk van de temperatuur.)

Trefkans
Afhankelijk van het weer zijn deze dieren te zien van eind maart tot in oktober. In mei en begin juni vind de voorplanting plaats en kunnen de dieren het beste geobserveerd worden. Volwassen dieren zijn actief van maart tot eind september. Jonge dieren langer, bij gunstig weer tot in november.

%LABEL% (%SOURCE%)