Springkikker
Uiterlijke kenmerken
Slanke (licht)bruine kikker met spitse, iets afgeronde, snuit. Lengte tot 9 cm, meestal kleiner. Pupil horizontaal elliptisch. Trommelvlies ongeveer even groot als oog en ligt daar dicht tegenaan (de afstand tot het oog is meestal kleiner dan de helft van de diameter van het trommelvlies). Op de grens van flank en rug klierlijsten. Deze liggen relatief ver uit elkaar en zijn meestal lichter van kleur dan de omliggende huid. De rug is gelig- tot roodachtig bruin (kleur van dode bladeren), meestal ongevlekt. Alleen langs de klierlijsten zijn soms donkere vlekjes of strepen aanwezig. De achterpoten hebben vaak een patroon van donkere dwarsbanden. Vaak een V-vormige vlek tussen de schouders. Er worden ook wel meer gevlekte of zeer donkere dieren gevonden. Langs de bovenlip een lichte streep. De buik is wittig en meestal ongevlekt. Op de keel soms wel donkere vlekjes, een band over het midden van de keel blijft dan ongevlekt. Achterpoten relatief lang, zwemvliezen tussen de tenen. Vrij grote metatarsusknobbel, qua vorm en grootte intermediair tussen die van hei- en bruine kikker. Mannetjes zijn kleiner dan vrouwtjes, hebben dikkere voorpoten en hebben witte, in de paartijd grijze, paringskussens op de duimen.
Verspreiding
Midden- en Zuid Europa. Op Iberisch schiereiland alleen in Baskenland. Daarnaast noordelijker nog enkele geïsoleerde vindplaatsen. Niet in Nederland. De springkikker is in België heel zeldzaam en van deze soort zijn maar een paar schaarse (soms onbetrouwbare) waarnemingen uit het gebied ten zuiden van Samber en Maas. In Frankrijk is de soort algemeen.
Biotoop
Voorkeur voor lichte, zowel vochtige als relatief droge, loofbossen met een dichte onderbegroeiing. Ook wel in vochtige weides en kleinere bosjes. Voortplanting in kleine tot wat grotere waters in of nabij bossen. Voornamelijk in laagland, in Alpen echter tot 1700 meter hoogte.
Levenswijze
Vooral nachtactief. In voortplantingstijd ook overdag. Trek naar voortplantingswater vanaf begin februari. Vanaf eind maart tot in mei verlaten de dieren het water weer. Vrouwtjes komen alleen in het water om de eieren af te zetten. Ze leggen een eiklomp met 500-1200 eieren die rondom een tak of iets dergelijks wordt bevestigd, het ziet eruit alsof de klomp eieren erop gespietst is. De eieren drijven later naar de oppervlakte. Na ongeveer drie weken komen ze uit, de larven zijn een kleine cm lang. Bij een lengte van zo'n 5 cm metamorfoseren ze. Pas gemetamorfoseerde kikkertjes kruipen vanaf half juni aan land, ze zijn dan 1-1,5 cm lang. Na 2-3 jaar zijn ze volwassen. Overwintert ingegraven aan land, bij uitzondering ook wel onder water.
Trefkans
Voorzichtig tussen de ondergroei in bossen lopen. Aanwezige kikkers kun je dan weg zien springen.
Roep
Zacht, snel herhaald “qwoch
qwoch
qwoch
”, in sterkte toenemend. Roept ook onder water.