Meerkikker
Uiterlijke kenmerken
Lichaamslengte tot 15 cm, meestal kleiner. Vrouwtjes zijn het grootst. Snuit breed en plat. Ogen staan dicht bij elkaar. Huid vaak wrattig en ruw. Rug grijs tot olijfbruin, soms donker- tot lichtgroen of gelig, met een patroon van donkere vlekken. Een lichtgroene of gelige lengtestreep midden op de rug, kop meestal groenig. Buik wittig, donker gevlekt. De achterkant van de dijen wit tot grijs (nooit gelig) met bruine of olijfgroene vlekken. Op de grens van flank en rug klierlijsten, die net voor de achterpoten verspringen. Goed ontwikkelde zwemvliezen aan de relatief lange achterpoten. Metatarsusknobbel klein (25-40% van de lengte van de teen waarop hij staat), laag en asymmetrisch. Mannetjes hebben dikkere voorpoten, donkergrijze paringskussens op de duimen en twee (donker)grijze kwaakblazen die aan weerszijden achter de mondhoeken liggen.
Verspreiding
Vooral Midden- en Oost Europa. Daarnaast op meerdere plekken uitgezet, o.a. in Frankrijk, Zwitserland en het Zuidoosten van Groot-Brittanië. In Nederland vooral in westen en noorden en in de uiterwaarden van rivieren.
Biotoop
In het noorden van het verspreidingsgebied vooral in grotere, voedselrijke, diepe, stilstaande of langzaam stromende wateren zoals meren, kanalen en waterpartijen langs rivieren met zonbeschenen, vegetatierijke oevers en ondiepe gedeeltes. Zelden op zandgronden en hoogveen. Voorkeur voor open landschap. In het zuiden van het verspreidingsgebied in allerlei typen water, tot op 2000 meter hoogte.
Levenswijze
Actief van april tot oktober. Vooral dagactief, maar met name in de paartijd (mei en juni) ook 's nachts. Zont langdurig overdag. Zit meestal in het water maar komt, met name 's nachts, aan land om te foerageren. Vormt grote kwaakkoren in voortplantingstijd. Een vrouwtje legt in een seizoen tot 12.000 gelige eieren, die verdeeld over meerdere klompen aan de onderwatervegetatie bevestigd worden. Deze komen na 1-2 weken uit, de larven zijn dan 6-8 mm lang. Larven groeien tot zo'n 6-8 cm. Pas gemetamorfoseerde kikkertjes hebben een lengte van 2-2,5 cm. Na 2-3 jaar zijn ze volwassen. De meerkikker migreert soms over grote afstanden. Ze gaan in oktober in winterslaap, meestal onder water in de sliblaag of in oeverholtes.
Trefkans
Grootste kans in voortplantingstijd (mei en juni). De dieren verzamelen zich dan en vormen grote, luidruchtige kwaakkoren.
Roep
Kwaakt luid, een soort kekkerend lachen, in toon op- en neergaand "kè - kè - kè - kè - kè". Daarnaast ook nog andere geluiden zoals "krooks-krooks" en een metaalachtig "pink-pink". Kwaakt vooral 's avonds, maar op warme, zonnige dagen ook overdag. Kwaakt meest intensief in voortplantingstijd, maar ook in de rest van de activiteitsperiode zijn ze te horen.