Bruine kikker
Uiterlijke kenmerken
Lengte tot 11 cm, meestal kleiner. Hoge, stompe snuit. Pupil horizontaal elliptisch. Trommelvlies duidelijk zichtbaar. Donkere vlek vanaf het oog door het trommelvlies. Lichte streep over de bovenlip. Rug bruin, roodbruin, gelig, olijfbruin of grijs, vaak met donkere vlekken en V-vormige vlek tussen de schouders. Heel soms met een vage, lichter gekleurde middenstreep. Op de grens van flank en rug klierlijsten. Keel vuilwit met soms een lichtere middenstreep. Buik wittig tot grijs met bruinig of grijzig vlekkenpatroon. Goed ontwikkelde zwemvliezen aan de relatief korte achterpoten. Metatarsusknobbel zacht en kleiner dan de halve lengte van de teen waarop hij staat. Geslachten moeilijk te onderscheiden. Mannetjes hebben dikkere voorpoten en in de paartijd zwarte paringskussens aan de bovenkant van de duim. De keel heeft dan vaak een blauwe schijn. Ook zijn de mannetjes in de paartijd vaak opgezwollen als gevolg van de ophoping van lymfevocht. Vrouwtjes hebben in de paartijd vaak witte spikkels op de flanken.
Verspreiding
Centraal en Noord Europa. In Nederland vrijwel overal.
Biotoop
Allerlei vochtige landschappen met veel begroeiing, zoals bossen en moerassen. Ook in kleinschalig cultuurland, parken en tuinen. Vaak op relatief koele en beschaduwde plekken, mits er zonbeschenen, ondiepe oeverzones aanwezig zijn voor de voortplanting. Niet zo kieskeurig wat betreft voortplantingswater, allerhande stilstaande of langzaam stromende, grote en kleine, voedselrijke en voedselarme waters. In het zuiden van zijn verspreidingsgebied ook in de bergen, in de Alpen tot 2800, in de Pyreneeën tot 3000 meter hoogte.
Levenswijze
Actief van eind februari tot oktober, afhankelijk van de temperatuur. Bij zachte weersomstandigheden zijn ze soms tot in december actief. In de voortplantingstijd zowel dag- als nachtactief, daarbuiten vooral 's nachts. In het voorjaar, meestal maart, 's nachts massale trek naar voortplantingswater. Vanaf half maart is het gekwaak te horen. Soms zitten ze met honderden bij elkaar. Ze blijven hooguit enkele weken in voortplantingswater en zwermen daarna uit, soms tot meer dan 10 km ver. Een vrouwtje legt in totaal 700-4500 eieren, verdeeld over 1 of 2 klompen op de bodem van ondiep water. Door het ontstaan van luchtblaasjes in de geleimassa drijven de klompen al snel naar boven. Na 1-3 weken komen de eieren uit, de larven zijn dan 6-9 mm lang. Ze metamorfoseren na 2-3 maanden, bij een lengte van zo'n 4,5 cm. Dit gebeurt vaak zeer massaal, men spreekt wel van een "kikkerregen". De pas gemetamorfoseerde kikkertjes zijn slechts 1-1,5 cm lang en lijken op volwassen dieren. Ze zijn dagactief. Na 2-3 jaar zijn ze volwassen, mannetjes soms al na 1 jaar. Soms trekken de dieren al in de herfst naar het voortplantingswater en overwinteren dan in de buurt ervan of er in. Overwintert zowel aan land als in water. In het water overwinterende exemplaren zijn soms actief onder de ijslaag.
Trefkans
Afgaan op de roep. In de nazomer 's avonds bij regenachtig weer foeragerend aan te treffen in de buurt van water.
Roep
Gedempt, niet verder dan 10-20 meter dragend, brommend geluid. Meestal rond het middaguur en in schemering. Slechts zelden roepen ze onder water.